De Herziene Statenvertaling Online
  • Home
  • O.T.
  • N.T.
  • Contact
  • Foutjes
  • Downloads
  • Oude sporen
  • Blog

Gedicht van Toon Hermans

14/5/2020

 
Foto

En deze God kwam naar onze aarde als mens!

In Jezus Christus, juist omdat Hij onze zwakheid kent!

Wat een ongelooflijke onvoorstelbare liefde!

Alles heeft Hij gegeven,

Hij is echt meer waard dan alles hier op aarde!


Hij zal jou nooit (!!) afwijzen! Nooit!
​


Kom tot Hem, dan zal Hij tot jou komen

Daarom, focus je op Jezus Christus!

Vader, maak ons 1.

6/5/2020

 
Vader, maak ons één!
Dit is mijn gebed voor alle kinderen van God.
Als wij christenen één zijn, dan zal de wereld de waarheid pas gaan zien.

Er is zo vreselijk veel verdeeldheid in de wereld!
Maar wat erger is, er is ook veel verdeeldheid bij de christenen..
Al die verschillende stromingen! Tjonge, hoe kan de wereld om ons heen nou zien waar het eigenlijk allemaal om gaat?!
Achter deze link kun je zien hoeveel stromingen er zijn, vreselijk…
https://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_richtingen_in_het_christendom

Want waar gaat het eigenlijk om?

Het gaat in wezen maar om één ding, namelijk om Jezus Christus!
Toen Jezus Christus stierf, toen riep Hij uit: “het is volbracht!”

Johannes 19 vers 13:
30 Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zei Hij: Het is volbracht!
En Hij boog het hoofd en gaf de geest. (HSV)


En het was volbracht! Het was volkomen volbracht!
En dat is de kern voor mijn geloof, dat het is volbracht!
Wij hoeven daar niets meer aan toe te voegen, en wij kunnen dat ook niet.
Kijk  eens wat er gebeurde toen Jezus Zijn Leven gaf aan het kruis.
Want Hij gaf het, niemand nam Zijn leven! Hij gaf het vrijwillig!
Dat deed Hij omdat hij ons voor ogen had!
Omdat hij kwam om het verlorene te zoeken, en om het te behouden!

In Lucas 19 vers 10 staat het volgende:
Jezus kwam naar de wereld om het verlorene te zoeken,
en om het te behouden.


Als je op zoek gaat in deze wereld naar het “ware geloof”,
dan zie je werkelijk door de bomen het bos niet meer.
Dan kun je ook heel verloren voelen…

Maar stel dat al de kinderen van God één zouden zijn,
dan zouden wij allemaal maar één kant uit wijzen,
namelijk naar Jezus Christus!
Want Hij is de spil waar alles om draait!

Kijk eens in de bijbel wat er gebeurde toen Jezus werd gekruisigd.
Het voorhangsel scheurde van boven naar beneden helemaal door!!

Mattheüs 27 vers 50 en 51:
50 Jezus riep nogmaals met luide stem en gaf de geest.
51 En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën,
van boven tot beneden; de aarde beefde en de rotsen scheurden; (HSV)


En als je weet dat het voorhangsel zo’n 10 cm dik was,
en ongeveer 20 meter hoog moet zijn geweest!
Dan is dat echt heel indrukwekkend geweest!
Hier kan je meer lezen over hoe belangrijk het was toen het voorhangsel scheurde, echt opbouwend, en de moeite waard om te lezen!
https://www.gotquestions.org/Nederlands/tempel-voorhangsel.html
 
In Hebreeën 4 vers 14 – 16 staat:
14 Nu wij dan een grote Hogepriester hebben, Die de hemelen is doorgegaan, namelijk Jezus, de Zoon van God, laten wij aan deze belijdenis vasthouden.
15 Want wij hebben geen Hogepriester Die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar Een Die in alles op dezelfde wijze als wij is verzocht, maar zonder zonde.
16 Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het juiste tijdstip.

Wij mogen dus vrijmoedig naderen tot “De Troon Van De Genade”!!
En dat is ook wat wij allemaal nodig hebben! De genade van God.
 
Laten wij  één zijn!
 
Laten wij dan één zijn, en eenparig wijzen naar Jezus,
onze Heiland en Verlosser!
Laten wij ook God samen bidden om hulp hierbij,
​want uit ons zelf kunnen wij niets.
 
HEERE GOD,
help mij, help al Uw kinderen om één met elkaar te zijn,
in en door Uw Geest!
Opdat al de zoekenden, al de verlorenen,
Jezus Christus in ons mogen zien!
En zodat wij allen met elkaar in staat zullen zijn om eenparig te wijzen naar Jezus Christus! Onze Verlosser, onze Heiland! Onze zaligmaker!
En De Voleinder van ons geloof!
Amen!
 
Hebreeën 12 vers 1 en 2:
1 Welnu dan, laten ook wij, nu wij door zo'n menigte van getuigen omringt worden, afleggen alle last en de zonde, die ons zo gemakkelijk verstrikt. En laten wij met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt,
2 terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God. (HSV)

Als je je verloren voelt, als je je schuldig voelt, of zondig, of smerig, of alles tegelijk.. Kom in vrijmoedigheid tot Gods Troon van Genade!
Hij gaf Zijn Zoon voor iedereen die het niet meer ziet zitten, voor de verlorenen. Voor mij, en ook voor jou.
 
Opwekking 118
Vader maak ons één.
​

Vader, maak ons één.
Vader, maak ons één,
opdat de wereld weet
dat Gij zond uw Zoon.
Vader, maak ons één.
 
Vader, maak ons één.
Vader, maak ons één,
opdat de wereld weet
dat Gij zond uw Zoon.
Vader, maak ons één

"Nederland Zingt"  Youtube.com

Download video

Gedachten van vrede.

5/5/2020

 
Jeremia 29 vers 11:
Ik immers, Ik ken de gedachten die Ik over u koester, spreekt de HEERE. Het zijn gedachten van vrede en niet van kwaad, namelijk om u toekomst en hoop te geven. (HSV)
Deze Bijbeltekst geeft veel meer hoop dan al het nieuws wat je dagelijks kunt lezen in kranten, op het internet enz.


Daarom houd ik mij niet meer bezig met al het wereldnieuws waar je alleen maar depressief van wordt.
Beter is het om je te voeden met Gods Woord, en met de woorden van Jezus Christus!
Want dat zijn woorden van hoop! En de woorden van de wereld, daar word je echt niet blij van…
De wereld geeft (bijna) alleen maar wanhoop, en Jezus Christus geeft alleen maar hoop!

Leef ik nu onder een steen? Nee hoor, ik sta met beide benen op de grond. En ik weet wat er te koop is in deze wereld. Maar het bepaalt niet mijn dagelijks leven.

Filippenzen 4 vers 6 en 7
Wees in geen ding bezorgd, maar laat uw verlangens in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God;
en de vrede van God, die alle begrip te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaken in Christus Jezus. (HSV)


Kijk, zulke woorden zijn hoopgevend! En voor mij persoonlijk is de vrede van God het allergrootste wonder dat ik ken! Dat stijgt mijlen ver uit boven alles wat de wereld te bieden heeft!
Als je je verloren voelt, en je weet niet meer hoe je verder moet gaan, dan heeft de wereld je weinig te bieden.

Maar als je dan leest in Gods woord de volgende woorden:

Lucas 19 vers 10:
Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. (HSV)
Dan geeft dat heel veel hoop!
En Hij maakt zijn woorden absoluut waar! En ik spreek uit eigen ervaring
Richt je op Hem, op Jezus Christus, en vraag Hem om je te vullen met Zijn vrede!

Hij zal het doen! Heere God, zegene iedere lezer. Amen!
​

Wonderen van Jezus inclusief de bijbelteksten.

4/5/2020

 


1. Jezus veranderde bij de bruiloft in Kana water in wijn (Johannes 2: 1-11).
1 En op de derde dag was er een bruiloft te Kana in Galilea; en de moeder van Jezus was daar.
2 En Jezus was ook voor de bruiloft uitgenodigd, en Zijn discipelen.
3 En toen er een tekort aan wijn ontstond, zei de moeder van Jezus tegen Hem: Zij hebben geen wijn meer.
4 Jezus zei tegen haar: Vrouw, wat heb Ik met u te doen? Mijn uur is nog niet gekomen.
5 Zijn moeder zei tegen de dienaars: Wat Hij ook tegen u zal zeggen, doe het.
6 En daar waren zes stenen watervaten neergezet, volgens het reinigingsgebruik van de Joden, elk met een inhoud van twee of drie metreten.
7 Jezus zei tegen hen: Vul de watervaten met water. En zij vulden ze tot aan de rand.
8 En Hij zei tegen hen: Schep er nu iets uit en breng het naar de ceremoniemeester; en zij brachten het.
9 Toen nu de ceremoniemeester het water geproefd had, dat wijn geworden was – hij wist niet waar de wijn vandaan kwam, maar de dienaars die het water geschept hadden, wisten het – riep de ceremoniemeester de bruidegom.
10 En hij zei tegen hem: Iedereen zet eerst de goede wijn voor, en wanneer men er goed van gedronken heeft, daarna de mindere; u hebt de goede wijn tot nu bewaard.
11 Dit heeft Jezus gedaan als begin van de tekenen, te Kana in Galilea, en Hij heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem.
 
 
 2. Jezus genas de zoon van de hoveling (Johannes 4: 46-47).
46 Jezus dan kwam opnieuw te Kana in Galilea, waar Hij van water wijn gemaakt had. En er was een zekere koninklijke hoveling, wiens zoon ziek lag in Kapernaüm.
47 Toen deze hoorde dat Jezus uit Judea in Galilea was gekomen, ging hij naar Hem toe en vroeg Hem te komen en zijn zoon gezond te maken, want hij lag op sterven.
 
 
3. De wonderbare visvangst (Lucas 5: 1-11).
1 En het gebeurde, toen de menigte op Hem aandrong om het Woord van God te horen, dat Hij bij het meer Gennesaret stond.
2 En Hij zag twee schepen aan de oever van het meer liggen; de vissers waren eruit gegaan en spoelden de netten.
3 Hij ging aan boord van een van die schepen, dat van Simon was, en vroeg hem een eindje van het land af te varen, en Hij ging zitten en onderwees de menigte vanuit het schip.
4 Toen Hij ophield met spreken, zei Hij tegen Simon: Vaar naar het diepe gedeelte en werp uw netten uit om te vangen.
5 Maar Simon antwoordde en zei tegen Hem: Meester, wij hebben heel de nacht gewerkt en niets gevangen, maar op Uw woord zal ik het net uitwerpen.
6 En nadat zij dat gedaan hadden, vingen zij een grote hoeveelheid vissen en hun net begon te scheuren.
7 En zij wenkten hun metgezellen, die in het andere schip waren, dat zij hen moesten komen helpen. Die kwamen en zij vulden beide schepen, zodat zij bijna zonken.
8 Toen Simon Petrus dat zag, viel hij neer voor de knieën van Jezus en zei: Heere, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens.
9 Want grote verbazing had hem en allen die met hem waren, bevangen, over de vangst van de vissen die zij gedaan hadden;
10 en evenzo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die metgezellen van Simon waren. En Jezus zei tegen Simon: Wees niet bevreesd, nu aan zult u mensen vangen.
11 En nadat zij de schepen aan land gebracht hadden, lieten zij alles achter en volgden Hem.
 
4. Jezus wierp een onreine geest uit een bezetene (Markus 1: 23-28).
23 Nu was er in hun synagoge een man met een onreine geest, en die schreeuwde:
24 Ga weg! Wat hebben wij met U te maken, Jezus de Nazarener? Bent U gekomen om ons te gronde te richten? Ik weet Wie U bent, namelijk de Heilige van God.
25 En Jezus bestrafte hem en zei: Zwijg! Ga uit hem weg!
26 En de onreine geest deed hem stuiptrekken en ging, roepend met luide stem, uit hem weg.
27 En zij waren allen verbaasd, zodat zij elkaar vroegen: Wat is dit? Wat voor een nieuwe leer is dit, dat Hij ook de onreine geesten met gezag bevel geeft en zij Hem gehoorzaam zijn?
28 En het gerucht over Hem verspreidde zich meteen in heel de omgeving van Galilea.
 
5. Jezus genas de schoonmoeder van Simon Petrus van koorts (Marcus 1: 30-31).
30 En de schoonmoeder van Simon lag met koorts op bed, en zij spraken meteen met Hem over haar.
31 En Hij ging naar haar toe, pakte haar hand en richtte haar op, en meteen verliet de koorts haar; en zij diende hen.
 
6. Jezus genas een melaatse (Marcus 1: 40-45).
40 En er kwam een melaatse naar Hem toe, die Hem smeekte en voor Hem op de knieën viel en tegen Hem zei: Als U wilt, kunt U mij reinigen.
41 En Jezus, innerlijk met ontferming bewogen, stak Zijn hand uit, raakte hem aan en zei tegen hem: Ik wil het, word gereinigd!
42 En toen Hij dit gezegd had, week de melaatsheid meteen van hem, en hij werd gereinigd.
43 En nadat Hij hem streng vermaand had, stuurde Hij hem meteen weg,
44 en zei tegen hem: Denk erom dat u tegen niemand iets zegt, maar ga heen, laat uzelf aan de priester zien, en breng als offer voor uw reiniging wat Mozes voorgeschreven heeft, tot een getuigenis voor hen.
45 Maar nadat hij weggegaan was, begon hij veel dingen te verkondigen en de zaak overal bekend te maken, zodat Hij niet meer openlijk in de stad kon komen; maar Hij was buiten in de eenzame plaatsen en ze kwamen van alle kanten naar Hem toe.
 
7. Jezus genas de knecht van de hoofdman in Kapernaüm (Mattheüs 8: 5-13).
5 Toen Jezus Kapernaüm binnengegaan was, kwam er een hoofdman over honderd naar Hem toe, die Hem smeekte:
6 Heere, mijn knecht ligt verlamd thuis en lijdt hevige pijn.
7 En Jezus zei tegen hem: Ik zal komen en hem genezen.
8 De hoofdman antwoordde en zei: Heere, ik ben het niet waard dat U onder mijn dak komt; maar spreek slechts een woord, en mijn knecht zal genezen zijn.
9 Want ook ik ben een mens onder het gezag van anderen en heb zelf soldaten onder mij; ik zeg tegen de één: Ga! en hij gaat; en tegen de ander: Kom! en hij komt; en tegen mijn dienaar: Doe dat! en hij doet het.
10 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich, en zei tegen hen die Hem volgden: Voorwaar, Ik zeg u: Ik heb zelfs in Israël zo'n groot geloof niet gevonden.
11 Maar Ik zeg u dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen,
12 en de kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.
13 En Jezus zei tegen de hoofdman: Ga heen, en het zal u gaan zoals u geloofd hebt. En zijn knecht is gezond geworden op datzelfde moment.
 
8. Jezus wekte de zoon van de weduwe in Nain op uit de dood (Lucas 7: 11-18).
11 En het gebeurde op de volgende dag dat Hij naar een stad ging die Naïn heette, en veel van Zijn discipelen en een grote menigte gingen met Hem mee.
12 Toen Hij nu de poort van de stad naderde, ziedaar, er werd een dode uitgedragen. Hij was de enige zoon van zijn moeder, en zij was weduwe, en een grote menigte uit de stad was bij haar.
13 En toen de Heere haar zag, was Hij innerlijk met ontferming bewogen over haar, en zei Hij tegen haar: Huil niet.
14 En Hij ging naar de baar toe en raakte die aan (de dragers nu stonden stil) en Hij zei: Jongeman, Ik zeg u, sta op!
15 En de dode ging overeind zitten en begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder.
16 En vrees greep hen allen aan en zij verheerlijkten God en zeiden: Een groot Profeet is onder ons opgestaan; en:God heeft naar Zijn volk omgezien.
17 En het gerucht over Hem ging rond in heel Judea en in heel de omgeving.
18 En de discipelen van Johannes berichtten hem over al die dingen.
 
9. Jezus stilt de storm op het meer (Mattheüs 8: 23-27).
23 En toen Hij aan boord van het schip gegaan was, volgden Zijn discipelen Hem.
24 En zie, er ontstond een grote onstuimigheid in de zee, zodat het schip door de golven bedekt werd; maar Hij sliep.
25 En Zijn discipelen kwamen bij Hem, wekten Hem en zeiden: Heere, red ons, wij vergaan!
26 En Hij zei tegen hen: Waarom bent u angstig, kleingelovigen? Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en er kwam een grote stilte.
27 De mensen verwonderden zich en zeiden: Wat voor Iemand is Dit, dat zelfs de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn?
 
 
10. De genezing van 2 bezetenen (Mattheüs 8: 28-34).
28 En toen Hij aan de overkant was gekomen, in het land van de Gergesenen, kwamen twee mensen die door demonen bezeten waren, Hem tegemoet; zij kwamen uit de grafspelonken en waren zeer gevaarlijk, zodat niemand langs die weg voorbij kon gaan.
29 En zie, zij riepen: Jezus, Zoon van God, wat hebben wij met U te maken? Bent U hier gekomen om ons te pijnigen vóór de tijd?
30 En ver bij hen vandaan was een grote kudde varkens aan het weiden.
31 De demonen smeekten Hem: Als U ons uitdrijft, sta ons dan toe dat wij in die kudde varkens gaan.
32 En Hij zei tegen hen: Ga. En zij gingen uit hen weg en trokken in de kudde varkens; en zie, de hele kudde varkens stortte van de steilte af de zee in, en zij stierven in het water.
33 En zij die ze weidden, vluchtten; en toen zij in de stad gekomen waren, berichtten zij al deze dingen én wat er met de bezetenen gebeurd was.
34 En zie, heel de stad liep uit, Jezus tegemoet; en toen ze Hem zagen, smeekten ze Hem of Hij uit hun gebied wilde vertrekken.
 
11. Jezus genas de verlamde (Mattheüs 9: 1-8).
1 En nadat Hij in het schip gegaan was, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En zie, men bracht een verlamde bij Hem, die op een bed lag.
2 En Jezus, Die hun geloof zag, zei tegen de verlamde: Zoon, heb goede moed, uw zonden zijn u vergeven.
3 En zie, sommigen van de schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Deze lastert God.
4 En Jezus, Die hun gedachten zag, zei: Waarom overweegt u verkeerde dingen in uw hart?
5 Want wat is gemakkelijker, te zeggen: De zonden zijn u vergeven? of te zeggen: Sta op en ga lopen?
6 Maar opdat u zult weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde zonden te vergeven (toen zei Hij tegen de verlamde): Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis.
7 En hij stond op en ging naar zijn huis.
8 Toen de menigten dit zagen, verwonderden ze zich en verheerlijkten God, Die zo'n macht aan de mensen gegeven had.
 
 
12. Het dochtertje van Jaïrus en de bloedvloeiende vrouw (Mattheüs 9: 18-26).
18 Toen Hij deze dingen tot hen sprak, zie, er kwam een leidinggevende, die Hem aanbad en zei: Mijn dochter is zojuist gestorven, maar kom, leg Uw hand op haar en zij zal leven.
19 En Jezus stond op en volgde hem met Zijn discipelen.
20  En zie, een vrouw die al twaalf jaar bloedvloeiingen had, kwam van achteren naar Hem toe en raakte de zoom van Zijn bovenkleed aan;
21 want zij zei bij zichzelf: Als ik alleen maar Zijn bovenkleed aanraak, zal ik gezond worden.
22 Jezus keerde Zich om, zag haar en zei: Heb goede moed, dochter, uw geloof heeft u behouden. En de vrouw was vanaf dat moment gezond.
23  Toen Jezus in het huis van de leidinggevende kwam, en de fluitspelers en de misbaar makende menigte zag,
24 zei Hij tegen hen: Vertrek, want het meisje is niet gestorven, maar het  slaapt. En zij lachten Hem uit.
25 Toen de menigte weggestuurd was, ging Hij naar binnen en greep haar hand; en het meisje stond op.
26 En het gerucht hierover verspreidde zich door heel dat gebied.
 
13. Jezus opende de ogen van twee blinde mannen (Mattheüs 9: 27-31).
27 En toen Jezus vandaar verderging, volgden Hem twee blinden, die riepen: Zoon van David, ontferm U over ons!
28 Toen Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden naar Hem toe. En Jezus zei tegen hen: Gelooft u dat Ik dat kan doen? Zij zeiden tegen Hem: Ja, Heere.
29 Toen raakte Hij hun ogen aan en zei: Het zal u gaan naar uw geloof.
30 En hun ogen werden geopend. En Jezus vermaande hen streng en zei: Kijk uit, niemand mag het te weten komen!
31 Maar zij gingen weg en maakten Hem bekend in heel dat gebied.
 
14. De bezetene die niet kon spreken (Mattheüs 9: 32-33).
32 Toen dezen weggingen, zie, men bracht iemand bij Hem die niet kon spreken en door een demon bezeten was.
33 En toen de demon uitgedreven was, sprak hij die niet had kunnen spreken. En de menigte verwonderde zich en zei: Er is nog nooit zoiets in Israël gezien!
 
15. Jezus geneest de verlamde in Bethesda (Johannes 5: 1-9).
1 Hierna was er een feest van de Joden en Jezus ging naar Jeruzalem.
2 En er is in Jeruzalem bij de Schaapspoort een badwater, dat in het Hebreeuws Bethesda wordt genoemd, met vijf zuilengangen.
3 Daarin lag een grote menigte van zieken, blinden, kreupelen en verlamden, die wachtten op de beroering van het water.
4 Want een engel daalde van tijd tot tijd neer in het badwater en bracht het water in beweging; wie dan het eerst daarin kwam, na de beweging van het water, werd gezond, aan welke ziekte hij ook leed.
5 En daar was een man die al achtendertig jaar ziek was.
6 Jezus zag hem liggen en omdat Hij wist dat hij al lange tijd ziek was, zei Hij tegen hem: Wilt u gezond worden?
7 De zieke antwoordde Hem: Heere, ik heb geen mens om mij in het badwater te werpen wanneer het water in beroering gebracht wordt; en terwijl ik kom, daalt een ander vóór mij af.
8 Jezus zei tegen hem: Sta op, neem uw ligmat op en ga lopen.
9 En meteen werd de man gezond, nam zijn ligmat op en ging lopen. En het was sabbat op die dag.
 
16. Jezus geneest de man met de verschrompelde hand (Mattheus 12: 10-13).
10 En zie, er was iemand die een verschrompelde hand had. En ze vroegen Hem: Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? Dit om Hem te kunnen beschuldigen.
11 Hij zei tegen hen: Welk mens onder u die één schaap heeft, zal het niet, als het op een sabbat in een kuil valt, grijpen en eruit tillen?
12 Hoeveel gaat niet een mens een schaap te boven! Daarom is het geoorloofd op de sabbatdagen goed te doen.
13 Toen zei Hij tegen die man: Steek uw hand uit. En hij stak hem uit, en hij werd hersteld, gezond als de andere.
 
17. Jezus genas een man die door een demon doofstom was geworden (Mattheüs 12:22).
22 Toen werd er iemand bij Hem gebracht die door een demon bezeten was en die blind was en niet kon spreken; en Hij genas hem, zodat hij die blind was en niet had kunnen spreken zowel kon spreken als zien.
 
18. De eerste wonderbare spijziging (Mattheüs 14: 15-21).
14 En toen Jezus uit het schip ging, zag Hij een grote menigte, en Hij was innerlijk met ontferming bewogen over hen en genas hun zieken.
15 Toen het avond werd, kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden: Deze plaats is eenzaam en de tijd is nu verstreken; stuur de menigte weg, zodat zij naar de dorpen kunnen gaan om voor zichzelf voedsel te kopen.
16 Jezus zei echter tegen hen: Het is niet nodig dat zij weggaan, geeft u hun te eten.
17 Maar zij zeiden tegen Hem: Wij hebben hier niets dan vijf broden en twee vissen.
18 Hij zei: Breng ze hier bij Mij.
19 En Hij gaf de menigte opdracht op het gras te gaan zitten; en Hij nam de vijf broden en de twee vissen, en terwijl Hij opkeek naar de hemel, zegende Hij ze. En toen Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden aan de discipelen, en de discipelen gaven ze aan de menigte.
20 En zij aten allen en werden verzadigd, en ze raapten het overschot van de stukken brood op, twaalf manden vol.
21 Zij die gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen, de vrouwen en de kinderen niet meegeteld.
 
 
 
19. Jezus genas een vrouw van Kanaän (Mattheüs 15: 22-28).
22 En zie, een Kananese vrouw, die uit dat gebied kwam, riep naar Hem: Heere, Zoon van David, ontferm U over mij! Mijn dochter is ernstig door een demon bezeten.
23 Maar Hij antwoordde haar met geen woord. En Zijn discipelen kwamen naar Hem toe en vroegen Hem: Stuur haar weg, want zij roept ons na.
24 Hij antwoordde en zei: Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.
25 Maar zij kwam dichterbij, knielde voor Hem neer en zei: Heere, help mij!
26 Hij antwoordde echter en zei: Het is niet behoorlijk het brood van de kinderen te nemen en naar de hondjes te werpen.
27 Zij zei: Ja, Heere, maar de hondjes eten ook van de kruimels die er vallen van de tafel van hun bezitter.
28 Toen antwoordde Jezus en zei tegen haar: O vrouw, groot is uw geloof; het zal gebeuren zoals u wilt. En haar dochter was vanaf dat moment gezond.
 
21. Jezus genas een dove man (Marcus 7: 31-37).
31 En toen Hij weer weggegaan was uit het gebied van Tyrus en Sidon, kwam Hij bij de zee van Galilea, midden door het gebied van Dekapolis.
32 En ze brachten een dove bij Hem, die moeilijk sprak, en smeekten Hem dat Hij de hand op hem legde.
33 En na hem uit de menigte apart genomen te hebben, stak Hij Zijn vingers in zijn oren, en na gespuwd te hebben, raakte Hij zijn tong aan.
34 En terwijl Hij opkeek naar de hemel, zuchtte Hij en zei Hij tegen hem: Effatha! dat is: Word geopend!
35 En meteen werden zijn oren geopend en de band van zijn tong werd los, en hij sprak goed.
36 En Hij gebood hun dat zij het tegen niemand zouden zeggen; maar wat Hij hun ook gebood, zij verkondigden het des te meer.
37 En zij stonden bovenmate versteld en zeiden: Hij heeft alles goedgemaakt; ook de doven doet Hij horen en Hij maakt dat zij die niet kunnen spreken, kunnen spreken.
 
22. De tweede wonderbare spijziging (Mattheüs 15: 32-39).
32 En Jezus riep Zijn discipelen bij Zich en zei: Ik ben innerlijk met ontferming bewogen over de menigte, omdat zij al drie dagen bij Mij gebleven zijn, en zij hebben niets wat zij kunnen eten; Ik wil hen niet nuchter wegsturen, opdat zij onderweg niet bezwijken.
33 En Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Waar halen wij in een afgelegen plaats zoveel broden vandaan dat wij zo'n grote menigte kunnen verzadigen?
34 En Jezus zei tegen hen: Hoeveel broden hebt u? Zij zeiden: Zeven, en enkele visjes.
35En Hij gaf de menigte opdracht op de grond te gaan zitten.
36En Hij nam de zeven broden en de vissen, en nadat Hij gedankt had, brak Hij ze en gaf ze aan Zijn discipelen; en de discipelen gaven ze aan de menigte.
37 En zij aten allen en werden verzadigd. En zij raapten het overschot van de stukken brood op, zeven manden vol.
38 Zij die daar gegeten hadden, waren vierduizend mannen, de vrouwen en kinderen niet meegeteld.
39 En nadat Hij de menigte had weggestuurd, ging Hij in het schip en kwam in het gebied van Magdala.
 
23. Jezus geneest een blinde man in Bethsaïda (Marcus 8: 22-26).
22 En Hij kwam in Bethsaïda; en ze brachten een blinde bij Hem en smeekten Hem dat Hij hem aanraakte.
23 En toen Hij de hand van de blinde genomen had, leidde Hij hem het dorp uit; en nadat Hij in zijn ogen gespuwd en de handen op hem gelegd had, vroeg Hij hem of hij iets zag.
24 En hij keek op en zei: Ik zie de mensen, want ik zie hen, als bomen, rondlopen.
25 Daarna legde Hij de handen opnieuw op zijn ogen en liet hem weer kijken. En hij was hersteld en zag allen heel duidelijk.
26 En Hij stuurde hem naar zijn huis en zei: Ga niet het dorp in en zeg het tegen niemand in het dorp.
 
24. Jezus genas de maanzieke jongen (Mattheüs 17: 14-21).
14 En toen zij bij de menigte gekomen waren, kwam er iemand bij Hem, die voor Hem op de knieën viel en zei:
15 Heere, ontferm U over mijn zoon, want hij is maanziek en heeft veel te lijden, want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in het water.
16 En ik heb hem bij Uw discipelen gebracht, maar zij konden hem niet genezen.
17 Jezus antwoordde en zei: O ongelovig en ontaard geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn, hoelang zal Ik u nog verdragen? Breng hem hier bij Mij.
18 En Jezus bestrafte hem, en de demon ging van hem uit; en het kind was vanaf dat moment genezen.
19 Toen kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden, toen zij alleen waren: Waarom konden wij hem niet uitdrijven?
20 Jezus zei tegen hen: Vanwege uw ongeloof, want voorwaar, Ik zeg u: Als u een geloof had als een mosterdzaad, u zou tegen deze berg zeggen: Verplaats u van hier naar daar! En hij zou gaan, en niets zou voor u onmogelijk zijn.
21 Maar dit soort gaat niet uit dan door bidden en vasten.
 
25. Jezus opende de ogen van een blindgeborene (Johannes 9: 1-38)
1 En in het voorbijgaan zag Hij iemand die blind was van de geboorte af.
2 En Zijn discipelen vroegen Hem: Rabbi, wie heeft er gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind geboren zou worden?
3 Jezus antwoordde: Hij heeft niet gezondigd en zijn ouders ook niet, maar dit is gebeurd, opdat de werken van God in hem geopenbaard zouden worden.
4 Ik moet de werken doen van Hem Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht waarin niemand kan werken.
5 Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik Licht der wereld.
6 Nadat Hij dit gezegd had, spuwde Hij op de grond, maakte slijk met het speeksel en streek het slijk op de ogen van de blinde,
7 en Hij zei tegen hem: Ga heen, was u in het badwater Siloam (wat vertaald wordt met: Uitgezonden). Hij dan ging weg en waste zich en kwam ziende terug.
8 De buren dan en zij die eerder gezien hadden dat hij blind was, zeiden: Is deze het niet die zat te bedelen?
9 Anderen zeiden: Hij is het; en weer anderen: Hij lijkt op hem. Hij zei: Ik ben het.
10 Zij dan zeiden tegen hem: Hoe zijn uw ogen geopend?
11 Hij antwoordde en zei: Een Mens, genaamd Jezus, maakte slijk, bestreek mijn ogen en zei tegen mij: Ga heen naar het badwater Siloam en was u. En ik ging weg, waste mij en werd ziende.
12 Zij dan zeiden tegen hem: Waar is Hij? Hij zei: Ik weet het niet.
13 Zij brachten hem die eerder blind was, naar de Farizeeën.
14 En het was sabbat toen Jezus het slijk maakte en zijn ogen opende.

Miskenning door de Joodse leiders.

15 Opnieuw vroegen nu ook de Farizeeën hem hoe hij ziende geworden was. En hij zei tegen hen: Hij legde slijk op mijn ogen, ik waste mij, en ik zie.
16 Sommigen dan van de Farizeeën zeiden: Deze Mens is niet van God, want Hij neemt de sabbat niet in acht. Anderen zeiden: Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen? En er was verdeeldheid onder hen.
17 Zij zeiden opnieuw tegen de blinde: U dan, wat zegt u van Hem, omdat Hij uw ogen geopend heeft? En hij zei: Hij is een Profeet.
18 De Joden dan geloofden niet van hem dat hij blind geweest was en ziende was geworden, totdat zij de ouders geroepen hadden van hem die ziende geworden was.
19 En zij vroegen hun: Is dit uw zoon, van wie u zegt dat hij blindgeboren is? Hoe kan hij dan nu zien?
20 Zijn ouders antwoordden hun en zeiden: Wij weten dat dit onze zoon is en dat hij blindgeboren is,
21 maar hoe hij nu ziet, weten wij niet, of wie zijn ogen geopend heeft, weten wij niet. Hij is volwassen, vraag het hemzelf, hij zal voor zichzelf spreken.
22 Dit zeiden zijn ouders omdat zij bevreesd waren voor de Joden; want de Joden waren al overeengekomen dat, als iemand zou belijden dat Hij de Christus was, hij uit de synagoge geworpen zou worden.
23 Daarom zeiden zijn ouders: Hij is volwassen, vraag het hemzelf.
24 Zij dan riepen voor de tweede keer de man die blind geweest was, en zeiden tegen hem: Geef God de eer, wij weten dat deze Mens een zondaar is.
25 Hij dan antwoordde en zei: Of Hij een zondaar is, weet ik niet; één ding weet ik, dat ik blind was en nu zie.
26 En zij zeiden opnieuw tegen hem: Wat heeft Hij met u gedaan? Hoe heeft Hij uw ogen geopend?
27 Hij antwoordde hun: Ik heb het u al gezegd, maar u hebt niet geluisterd; waarom wilt u het nog eens horen? Wilt u soms ook Zijn discipelen worden?
28 Zij dan scholden hem uit en zeiden: U bent een discipel van Hem, maar wij zijn discipelen van Mozes.
29 Wij weten dat God tot Mozes gesproken heeft, maar van Deze weten wij niet waar Hij vandaan komt.
30 De man antwoordde en zei tegen hen: Er is toch iets wonderlijks in dat u niet weet waar Hij vandaan komt en dat Hij wel mijn ogen geopend heeft.
31 En wij weten dat God niet naar zondaars luistert, maar als iemand godvrezend is en Zijn wil doet, naar hem hoort Hij.
32 Door de eeuwen heen is het niet gehoord dat iemand de ogen van een blindgeborene geopend heeft.
33 Als Deze niet van God was, zou Hij niets kunnen doen.
34 Zij antwoordden en zeiden tegen hem: U bent geheel in zonden geboren, en onderwijst u ons? En zij wierpen hem de synagoge uit.
35 Jezus hoorde dat zij hem uit de synagoge geworpen hadden, en toen Hij hem gevonden had, zei Hij tegen hem: Gelooft u in de Zoon van God?
36 Hij antwoordde en zei: Wie is Hij, Heere, zodat ik in Hem kan geloven?
37 En Jezus zei tegen hem: Die u gezien hebt én Die met u spreekt, Die is het.
38En hij zei: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem.
 
26. Jezus geneest de zieke en kromgebogen vrouw (Lucas 13: 10-17).
10 En Hij gaf onderwijs op de sabbat in één van de synagogen.
11 En zie, er was een vrouw die achttien jaar lang een geest had die haar ziek maakte en zij was kromgebogen en kon zich in het geheel niet oprichten.
12 En toen Jezus haar zag, riep Hij haar bij Zich en zei tegen haar: Vrouw, u bent verlost van uw ziekte.
13 En Hij legde de handen op haar en zij werd onmiddellijk weer opgericht en verheerlijkte God.
14 En het hoofd van de synagoge, die verontwaardigd was dat Jezus op de sabbat genas, antwoordde en zei tegen de menigte: Er zijn zes dagen waarop men moet werken. Kom dan daarop en laat u genezen, maar niet op de dag van de sabbat.
15 De Heere dan antwoordde hem en zei: Huichelaar, maakt niet ieder van u op de sabbat zijn os of ezel van de voederbak los en leidt hem weg om hem te laten drinken?
16 En moest dan deze vrouw, die een dochter van Abraham is en die de satan, zie, nu achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de dag van de sabbat?
17 En toen Hij dit zei, stonden al Zijn tegenstanders beschaamd en de hele menigte was blij om alle heerlijke dingen die door Hem gebeurden.
 
27. Jezus genas een man met waterzucht op de sabat (Lucas 14: 1-4).
1 En het gebeurde, toen Hij in het huis van een van de leiders van de Farizeeën gekomen was op een sabbat om brood te eten, dat zij scherp op Hem letten.
2 En zie, voor Hem stond iemand die leed aan waterzucht.
3 En Jezus antwoordde en zei tegen de wetgeleerden en Farizeeën: Is het geoorloofd op de sabbat gezond te maken?
4 Maar zij zwegen. En Hij greep hem vast, genas hem en liet hem gaan.
 
28. Jezus genas tien melaatsen (Lucas 17: 11-19).
11 En het gebeurde, toen Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij dwars door Samaria en Galilea heen trok.
12 En toen Hij een zeker dorp wilde binnengaan, kwamen tien melaatse mannen naar Hem toe, die op een afstand bleven staan.
13 En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, ontferm U over ons.
14 En toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen: Ga heen en toon uzelf aan de priesters. En het gebeurde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.
15 En toen één van hen zag dat hij genezen was, keerde hij terug, terwijl hij met luide stem God verheerlijkte.
16 En hij wierp zich met het gezicht ter aarde voor Zijn voeten en dankte Hem. En dit was een Samaritaan.
17 Toen antwoordde Jezus en zei: Zijn niet de tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen?
18 Zijn er dan geen anderen gevonden die terugkeren om God de eer te geven dan deze vreemdeling?
19 En Hij zei tegen hem: Sta op en ga heen. Uw geloof heeft u behouden.
 
29. Jezus wekte Lazarus op uit de dood (Johannes 11: 1-46). 
1 En er was iemand ziek, Lazarus van Bethanië, uit het dorp van Maria en haar zuster Martha.
2 Maria nu was het die de Heere gezalfd heeft met mirre en Zijn voeten afgedroogd heeft met haar haren; haar broer Lazarus was ziek.
3 Zijn zusters dan stuurden Hem de boodschap: Heere, zie, hij die U liefhebt, is ziek.
4 En toen Jezus dat hoorde, zei Hij: Deze ziekte is niet tot de dood, maar is er met het oog op de heerlijkheid van God, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt wordt.
5 Jezus nu had Martha en haar zuster en Lazarus lief.
6 Toen Hij dan gehoord had dat hij ziek was, bleef Hij nog twee dagen in de plaats waar Hij was.
7 Daarna zei Hij tegen de discipelen: Laten wij weer naar Judea gaan.
8 De discipelen zeiden tegen Hem: Rabbi, de Joden hebben U onlangs nog geprobeerd te stenigen, en gaat U daar weer heen?
9 Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in de dag? Als iemand overdag loopt, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld ziet,
10 maar als iemand 's nachts loopt, stoot hij zich, omdat het licht niet bij hem is.
11 Dit sprak Hij, en daarna zei Hij tegen hen: Lazarus, onze vriend, slaapt, maar Ik ga naar hem toe om hem uit de slaap op te wekken.
12 Zijn discipelen dan zeiden: Heere, als hij slaapt, zal hij gezond worden.
13 Maar Jezus had over zijn dood gesproken, terwijl zij dachten dat Hij over de natuurlijke slaap sprak.
14 Toen zei Jezus dan openlijk tegen hen: Lazarus is gestorven.
15 En Ik ben blij voor u dat Ik daar niet was, opdat u gelooft; maar laten wij naar hem toe gaan.
16 Thomas dan, die Didymus genoemd werd, zei tegen zijn medediscipelen: Laten ook wij gaan om met Hem te sterven.
17 Toen Jezus dan gekomen was, bleek dat hij al vier dagen in het graf lag.
18 Bethanië nu lag dicht bij Jeruzalem, ongeveer vijftien daarvandaan.
19 En velen van de Joden waren naar Martha en Maria gekomen om hen te troosten over hun broer.
20 Zodra Martha dan hoorde dat Jezus kwam, ging zij Hem tegemoet, maar Maria bleef in huis zitten.
21 Martha nu zei tegen Jezus: Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn,
22 maar ook nu weet ik dat God U alles wat U van God vraagt, geven zal.
23 Jezus zei tegen haar: Uw broer zal weer opstaan.
24 Martha zei tegen Hem: Ik weet dat hij zal opstaan bij de op de laatste dag.
25 Jezus zei tegen haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven,
26 en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft u dat?
27 Zij zei tegen Hem: Ja, Heere, ik geloof dat U de Christus bent, de Zoon van God, Die in de wereld komen zou.
28 En na dit gezegd te hebben ging zij weg en riep Maria, haar zuster, onopgemerkt en zei: De Meester is er en Hij roept u.
29 Zodra die dat hoorde, stond zij snel op en ging naar Hem toe.
30 Jezus nu was nog niet in het dorp gekomen, maar was op de plaats waar Martha Hem tegemoetgekomen was.
31 Toen dan de Joden, die met haar in het huis waren en haar troostten, zagen dat Maria snel opstond en naar buiten ging, volgden zij haar en zeiden: Zij gaat naar het graf om daar te huilen.
32 Zodra dan Maria kwam waar Jezus was, en Hem zag, viel zij aan Zijn voeten en zei tegen Hem: Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn.
33 Toen Jezus haar dan zag huilen, en ook de Joden die met haar meekwamen, zag huilen, werd Hij heftig in de geest bewogen en raakte innerlijk in beroering.11:33 raakte innerlijk in beroering.
34 En Hij zei: Waar hebt u hem gelegd? Zij zeiden tegen Hem: Heere, kom het zien.
35 Jezus weende.
36 De Joden dan zeiden: Zie, hoe lief Hij hem had!
37 En sommigen van hen zeiden: Kon Hij Die de ogen van de blinde geopend heeft, ook niet maken dat deze niet gestorven was?
38 Jezus dan, opnieuw heftig bewogen in Zichzelf, kwam bij het graf. Het was een grot, en er was een steen op gelegd.
39 Jezus zei: Neem de steen weg. Martha, de zuster van de gestorvene, zei tegen Hem: Heere, hij ruikt al, want hij ligt hier al voor de vierde dag.
40 Jezus zei tegen haar: Heb Ik u niet gezegd dat u, als u gelooft, de heerlijkheid van God zult zien?
41 Zij namen dan de steen weg waar de gestorvene lag. En Jezus hief de ogen omhoog en zei: Vader, Ik dank U dat U Mij verhoord hebt.
42 En Ik wist dat U Mij altijd verhoort, maar ter wille van de menigte die om Mij heen staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij geloven dat U Mij gezonden hebt.
43 En toen Hij dit gezegd had, riep Hij met een luide stem: Lazarus, kom naar buiten!
44 En de gestorvene kwam naar buiten, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken, en zijn gezicht was omwonden met een zweetdoek. Jezus zei tegen hen: Maak hem los en laat hem weggaan.
45 Velen dan van de Joden die naar Maria toe gekomen waren en gezien hadden wat Jezus gedaan had, geloofden in Hem.
46 Maar sommigen van hen gingen naar de Farizeeën en zeiden tegen hen wat Jezus gedaan had.
 
30. Jezus genas twee blinde mannen in Jericho (Mattheüs 20: 29-34).
29 En toen zij Jericho uit gingen, volgde een grote menigte Hem.
30 En zie, twee blinden, die aan de weg zaten, riepen, toen zij hoorden dat Jezus voorbijging: Heere, Zoon van David, ontferm U over ons!
31 De menigte bestrafte hen, opdat zij zouden zwijgen; maar zij riepen des te meer: Ontferm U over ons, Heere, Zoon van David!
32 En Jezus stond stil, riep hen en zei: Wat wilt u dat Ik voor u doen zal?
33 Zij zeiden tegen Hem: Heere, dat onze ogen geopend worden.
34 En Jezus, Die innerlijk met ontferming bewogen was, raakte hun ogen aan; en meteen werden hun ogen ziende, en zij volgden Hem.
 
 
31. Jezus deed de vijgenboom verdorren (Mattheüs 21: 18-22).
18 's Morgens vroeg, toen Hij terugkeerde naar de stad, kreeg Hij honger.
19 En toen Hij een vijgenboom langs de weg zag, ging Hij ernaartoe en vond er niets aan dan alleen bladeren. Hij zei tegen hem: Laat er aan u geen vrucht meer groeien in eeuwigheid! En de vijgenboom verdorde onmiddellijk.
20 Toen de discipelen dat zagen, verwonderden zij zich en zeiden: Hoe is de vijgenboom zo ineens verdord?
21 Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u: Als u geloof had en niet twijfelde, zou u niet alleen doen wat er met de vijgenboom is gedaan, maar zelfs als u tegen deze berg zou zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen, dan zou het gebeuren.
22 En alles wat u in het gebed vraagt, in geloof, zult u ontvangen.
 
32. Jezus herstelde het oor van de dienstknecht van de hogepriester (Lucas 22: 50-51).
50 En een van hen trof de dienaar van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af.
51 Maar Jezus antwoordde en zei: Laat hen tot hiertoe begaan. En Hij raakte zijn oor aan en genas hem.
 
33. Jezus stond op uit de dood (Lucas 24: 1-6).
1 En op de eerste dag van de week gingen zij, heel vroeg in de morgen, naar het graf en brachten de specerijen mee die zij gereedgemaakt hadden, en sommigen gingen met hen mee.
2 Zij nu vonden de steen afgewenteld van het graf.
3 En toen ze naar binnen gegaan waren, vonden zij het lichaam van de Heere Jezus niet.
4 En het gebeurde toen ze daarover in twijfel waren, zie, twee mannen stonden bij hen in blinkende gewaden.
5 En toen zij zeer bevreesd werden en het gezicht naar de grond bogen, zeiden die tegen hen: Waarom zoekt u de Levende bij de doden?
6 Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herinner u hoe Hij tot u gesproken heeft, toen Hij nog in Galilea was:
 
34. De tweede grote vangst van vissen (Johannes 21: 1-14).
1 Hierna openbaarde Jezus Zich opnieuw aan de discipelen, aan de zee van Tiberias. En Hij openbaarde Zich als volgt:
2 Er waren bijeen Simon Petrus en Thomas, ook Didymus genoemd, en Nathanaël, die uit Kana in Galilea afkomstig was, en de zonen van Zebedeüs, en twee anderen van Zijn discipelen.
3 Simon Petrus zei tegen hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tegen hem: Wij gaan met u mee. Zij gingen naar buiten, en gingen meteen aan boord van het schip; en in die nacht vingen zij niets.
4 En toen het al ochtend geworden was, stond Jezus aan de oever, maar de discipelen wisten niet dat het Jezus was.
5 Jezus dan zei tegen hen: Kinderen, hebt u niet iets voor bij het eten? Zij antwoordden Hem: Nee.
6 En Hij zei tegen hen: Werp het net uit aan de rechterkant van het schip en u zult vinden. Dus wierpen zij het uit en zij konden het niet meer trekken vanwege de grote hoeveelheid vissen.
7 De discipel dan die Jezus liefhad, zei tegen Petrus: Het is de Heere! Toen Simon Petrus dan hoorde dat het de Heere was, sloeg hij het bovenkleed om, want hij was ongekleed, en wierp zich in de zee.
8 En de andere discipelen kwamen met het scheepje, want zij waren niet ver, slechts ongeveer tweehonderd el, van het land verwijderd, en sleepten het net met de vissen.
9 Toen zij nu aan land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur met vis daarop liggen, en brood.
10 Jezus zei tegen hen: Breng wat van de vissen die u nu gevangen hebt.
11 Simon Petrus ging ernaartoe en trok het net op het land, vol grote vissen, honderddrieënvijftig, en hoewel het er zoveel waren, scheurde het net niet.
12 Jezus zei tegen hen: Kom, gebruik de maaltijd. En niemand van de discipelen durfde Hem te vragen: Wie bent U? want zij wisten dat het de Heere was.
13 Jezus dan kwam en nam het brood en gaf het hun, en de vis eveneens.
14 Dit nu was de derde keer dat Jezus Zich aan Zijn discipelen openbaarde, nadat Hij uit de doden opgewekt was.

35. Jezus liep trouwens ook nog op het water 😊
(Mattheüs 14: 22-33)
22 En meteen dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan en voor Hem uit te varen naar de overkant, terwijl Hij de menigte weg zou sturen.
23 En toen Hij de menigte weggestuurd had, klom Hij de berg op om er in afzondering te bidden. Toen het avond was geworden, was Hij daar alleen.
24 Het schip was al midden op de zee en verkeerde in nood door de golven, want ze hadden de wind tegen.
25 Maar in de vierde nachtwake kwam Jezus naar hen toe, lopend over de zee.
26 En toen de discipelen Hem over de zee zagen lopen, raakten zij in verwarring en zeiden: Het is een spook! En zij schreeuwden van angst.
27 Maar meteen sprak Jezus hen aan en zei: Heb goede moed, Ik ben het; wees niet bevreesd.
28 Petrus antwoordde Hem en zei: Heere, als U het bent, geef mij dan bevel over het water naar U toe te komen.
29 Hij zei: Kom! En Petrus klom uit het schip en liep op het water om bij Jezus te komen.
30 Maar toen hij op de sterke wind lette, werd hij bevreesd, en toen hij begon te zinken, riep hij: Heere, red mij!
31 Jezus stak meteen Zijn hand uit, greep hem vast en zei tegen hem: Kleingelovige, waarom hebt u getwijfeld?
32 En toen zij in het schip geklommen waren, ging de wind liggen.
33 Zij die in het schip waren, kwamen Hem aanbidden en zeiden: Werkelijk, U bent de Zoon van God!


Al de teksten komen uit HSV.

    Archieven

    Mei 2020

    Categorieën

    Alles
    Focus Op Jezus

    RSS-feed

Want het woord van het kruis is voor hen die verloren gaan wel dwaasheid,
​maar voor ons die behouden worden, is het een kracht van God.
(1 Kor. 1:18)

​Het Woord van God is niet te binden...
​Daarom mag de gehele inhoud van deze website vrij worden gebruikt, en verspreid.
  • Home
  • O.T.
  • N.T.
  • Contact
  • Foutjes
  • Downloads
  • Oude sporen
  • Blog